Biological Psychology
Op deze pagina vindt u informatie over het vak Biopsychologie. Het vak heb ik gevolgd als onderdeel van mijn opleiding KI aan de Rijksuniversiteit Groningen. De theorie is behandeld aan de hand van het boek 'Biological Psychology' van James W. Kalat. De colleges zijn gegeven door de de opleiding Psychologie.
De hoofdzaken
Algemeen
Biopsychologie is de studie van de fysiologische, evolutionaire en ontwikkelingsmechanismen over gedrag en ervaring.
Een fysiologische verklaring relateert gedragingen aan de activiteit in het brein of in andere organen.
Een ontogenetische verklaring beschrijft de ontwikkeling van een structuur of een gedraging.
Een evolutionaire verklaring beschouwd een structuur of een gedraging in termen van evolutionaire geschiedenis.
Een functionele verklaring beschrijft waarom een structuur of gedraging zich ontwikkeld heeft op die manier. Het benadrukt het functionele voordeel van het fenotype of genotype.
Het mind-body (of mind-brain) probleem is de vraag: Wat is de relatie tussen de geest en het brein?.
De meest aangehangen overtuiging onder niet-wetenschappers is het dualisme. De overtuiging dat geest en lichaam verschillende substanties (doorgaans materiaal versus immaterieel) die afzonderlijk voorkomen maar op een bepaalde wijze interacteren.
Het alternatief voor dualisme heet monisme. Monisme is de overtuiging dat het universum uit slechts één soort substantie bestaat (gedachtensubstantie danwel fysische substantie).
Het materialisme stelt dat alles wat bestaat is opgebouwd uit materie (fysisch is).
Het mentalisme stelt dat alleen de geest bestaat. Onze wereld is een gedachtewereld in onze geest of in die van God.
De identiteitspositie stelt dat mentale processen hetzelfde zijn als bepaalde soorten breinactiviteit, maar omschreven zijn in andere terminologie. (dat is tevens mijn visie, en dat is volgens mij min of meer overeenkomstig met eliminatief materialisme, correct me if I am wrong)
Aldus Chalmers zijn er bij de discussie over bewustzijn twee problemen. Eenvoudige problemen en moeilijke problemen. De eenvoudige problemen gaan over vele fenomenen die we bewustzijn noemen, zoals het verschil tussen wakker zijn en slapen. Het zijn wetenschappelijk gezien moeilijke problemen, maar filosofisch gezien niet. De moeilijke problemen gaan over waarom en hoe ieder soort breinactiviteit geassocieerd is met bewustzijn.
Solisme is de filosofische positie dat alleen jijzelf bestaat, of dat alleen jijzelf bewust bent.
De moeilijkheid te weten of andere mensen/dieren bewuste ervaringen hebben staat bekend als 'the problem of other minds' (het probleem der andere geesten).
Het gedrag en de genen
Genen zijn eenheden der erfelijkheid die hun structurele identiteit behouden van de ene generatie op de andere.
De chromosomen zijn de dragers van ons erfelijkheidsmateriaal en bevinden zich in de celkern. Zij bevatten de volledige genetische informatie die noodzakelijk is voor het ontwikkelen, in stand houden en voortplanten van een individu. Chromosomen zijn voor te stellen als lange, dunne strengen, die bestaan uit een stof die chromatine wordt genoemd.
Een gen is een deel van een chromosoom, welke bestaat uit een dubbelgestrengde stof deoxyribonucleic acid, ofwel DNA. Een streng van DNA dient als een model voor de synthese van ribonucleic acid (RNA) moleculen. RNA is een enkelstrengs stof; een type van RNA moleculen dient als model voor de samenstelling van proteïne moleculen.
Enzymen zijn biologische katalisatoren die chemische reacties in het lichaam reguleren.
Een individu met een identiek paar genen op de twee chromosomen is homozygoot voor dat gen.
Een individu met een ongelijk paar genen is heterozygoot voor dat gen.
Een dominant gen heeft een sterk effect in de homozygote en ook heterozygote conditie, en komt dus ten alle tijde tot uiting.
Een recessief gen komt alleen tot uiting in de homozygote conditie, dus als dit recessieve gen twee keer voorkomt.
Een paar chromosomen kan los raken van elkaar tijdens de reproductie en weer verbinden zodat dat deel van het chromosoom verbindt met het tweede deel van het andere chromosoom. We noemen dit 'crossing over'.
De genen op de seksechromosomen heten sex-linked genen, de andere genen zijn autosoom.
Variatie bij evolutie onstaat onder meer door middel van recombinatie. Er ontstaat en nieuwe genencombinatie samengesteld uit dat van de ouders.
Een krachtige vorm van variatie is mutatie, verandering binnen een gen.
Erfbaarheid (heritability) is een schatting van de variantie in een karakteristiek binnen een populatie is te herleiden op afstamming (heredity).
Het multiplier effect (vermenigvuldigingseffect) houdt in dat een afwijking in de genen leidt tot een andere maatschappelijke interactie en dit weer invloed heeft op het gedrag van het individu. Door de terugkoppeling ontstaat er een doorwerkende gedragsbe�nvloeding op het individu, waardoor een kleine genetische afwijking toch tot grote verschillen kan leiden.
PKU (phenylketonuria) is een vorm van mentale vertraging veroorzaakt door de genetische beperking het aminzozuur phenylalanine te metaboliseren. Middels een ingrijpend dieet kunnen de gevolgen ingeperkt worden.
Ieder gen is onderhevig aan evolutie middels natuurlijke selectie. Evolutie is de verandering over generaties in het voorkomen van verschillende genen in een populatie.
Kunstmatige selectie is het kiezen van de ouder, met gunstige kenmerken, om het nageslacht ook van die kenmerken te voorzien.
Lamarcks theorie stelt dat wanneer je een eigenschap of vaardigheid veel traint de kans groter is dat de volgende generatie ook vaardiger of beter uitgerust is op dat punt en andersom, als je iets zelden gebruikt dat dit minder aanwezig is in de volgende generatie. Er is echter geen bewijs voor deze theorie en het wordt als niet juist beschouwd.
Evolutie vergroot de fitness van de populatie, gedefinieerd als het aantal gekopieerde genen in latere generaties.
Altruïsme is het laten bepalen van je handelswijze door de belangen van anderen. Altruïsme is (vrijwel) altijd te herleiden tot de belangen van het individu zelf (en bestaat dus eigenlijk niet). Reciproke altruïsme is het idee dat dieren die andere dieren helpen die hun mogelijk later ook weer kunnen helpen.
Dieren in onderzoek
Dieren worden gebruikt voor onderzoek omdat de onderliggende mechanismen van gedrag overeenkomen tussen soorten en soms eenvoudiger te onderzoeken zijn in nietmenselijke soorten. Verder onderzoeken we dieren omdat we daarmee kennis erover kunnen vergaren, wat wellicht toepasbaar is in een ruimer perspectief. Ook doet men onderzoek op dieren omdat wat van toepassing is op dieren, inzicht kan geven op menselijke evolutie. En last but not least, soms dienen dieren gebruikt te worden omdat het niet ethisch of legaal is om op mensen te experimenteren.
Zenuwcellen en zenuwimpulsen
Communicatie bij de synapsen
Anatomie van het zenuwstelsel
Ipsilateraal betekent aan de zelfde zijde van het lichaam; contralateraal betekent aan de andere zijde van het lichaam.
Het centrale zenuwstelsel bestaat uit het brein en het ruggenmerg
Het perifere zenuwstelsel bestaat uit het somatische zenuwstelsel en het autonome zenuwstelsel
Het deel van het zenuwstelsel dat is opgebouwd uit neurons die het hart, ingewanden en andere organen besturen is het autonome zenuwstelsel
Een ganglion is een set axons buiten het CNS (dus in het perifere zenuwstelsel).
Een tract is een set axons in het centrale zenuwstelsel (CNS)
De sensorische zenuwen komen aan de dorsale zijde van het ruggenmerg binnen en de motorische zenuwen verlaten het ruggenmerg aan de ventrale zijde.
De grijze massa (binnen, H-vorm) in het ruggenmerg bestaat voornamelijk uit cellichamen en dendrieten.
De witte massa (buiten) in het ruggenmerg bestaat voor een groot deel uit gemyeliniseerde axons.
Een gyrus een omhoogstaande boog op het brein (tussen twee sulci)
Een sulcus is een groef die twee gyri van elkaar scheidt.
Een fissure is een lange diepe sulcus
Het sympatische zenuwstelsel is een netwerk bestaande uit twee kettingen van ganglia naast het ruggenmerg en prepareerd het lichaam voor vecht en vlucht gedrag.
Het autonome zenuwstelsel bestaat uit het sympatische en parasympathische zenuwstelsel.
Activiteit in het parasympatische zenuwstelsel bevordert energiebesparende niet-gevaar functies
Oogbewegingen worden gestuurd vanuit schedelzenuwen (cranial nerves) 3, 4 en 6
De olfactory bulbs kun je vinden aan de ventrale zijde van het brein bij het optische chiasma.
Ontwikkeling en plasticiteit van het brein
Visie (gezichtsvermogen)
Visuele codering en netvliesreceptoren
De drie stappen van stimulus tot perceptie zijn receptie, transductie en codering.
Receptie is de absorptie van fysische energie door de receptoren
Transductie is de omzetting van fysieke energie in een elektronisch patroon in de neuronen.
Codering is de correlatie van fysische stumuli met aspecten van de zenuwstelselactiviteit.
De neurale basis voor visuele perceptie
De optische zenuwen van de twee ogen komen samen in het optisch chiasma, waar de ene helft van de axonen van elk oog kruist naar het de andere kant van het brein. De meeste axonen leiden vervolgens naar de laterale geniculate nucleus van de thalamus, welke met de visuele cortex communiceert.
Ontwikkeling van het visuele systeem
De overige sensorische systemen en aandacht
Beweging
Een neurospierovergang is een synaps waar een motorneuronaxon een spiervezel tegenkomt.
Antagonistische spieren zijn spieren die tegengesteld werken, bijvoorbeeld voor buigen en strekken.
Myasthenia gravis is een auto-immuunziekte, waarbij het immuunsysteem de acetylcholinereceptoren bij de neurospierovergangen aanvalt. Symptomen zijn versnelde zwakheid en vermoeidheid van de skeletspieren.
Een ballistische beweging wordt uigevoerd als een geheel. Bijsturing is niet mogelijk. Een strekkende reflex of een oogbeweging is een ballistische beweging.
Stimulatie van de primaire motorcortex (precentrale gyrus) kan bewegingen coördineren. De primaire motorcortex stuurt de hersenstam (en het ruggenmerg) aan, welke vervolgens de noodzakelijke acties uitsturen.
De basale ganglia, benodigd voor de richting en uitwijking van bewegingen betreffende de lichaamshouding en met name de planning en organisatie van deze bewegingen, bestaat onder andere uit de caudate nucleus (kern), putamen en de globus pallidus.
Wakkerheid en slaap
Des te langer je wakker blijft, des te langer kun je leren voor het tentamen biopsychologie. Dat geldt niet wanneer het tentamen nog tientallen jaren vooruit ligt, want erg kort (of erg lang) slapen verhoogt de kans op sterfte. En wie sterft voor het tentamen kan het tentamen niet meer halen (helaas, so be careful).
Het waken/slapen loopt synchroon met het de licht/donker cyclus (tenminste niet altijd bij mij), dit heet circadiane ritmiek. Tijdens slaap of rust overheerst de parasympatische activiteit van het autonome zenuwstelsel, tijdens activiteit buiten de slaap overheerst overheerst sympatische activiteit.
De lichaamstemperatuur is 's ochtends laag, stijgt tot 20:00 en daalt weer tot 04:00. Dan is de fysiologische activiteit bovendien het laagst.
Slaapwaakritmiek en temperatuurritmiek zijn de belangrijkste fysiologische processen van het lichaam, welke gestuurd worden vanuit de thalamus.
Met metalen plaatjes op de huid kun je elektrische activiteit meten in de hersenen (EEG), in een (kin)spier (EMG) in de ogen (EOG) of de huidweerstand (EDA).
Je bent in diepe slaap in stadia 3 en 4. Het EEG geeft dan deltagolven weer (lager dan 4Hz).De diepe slaap zit aan het begin van de nacht. In fasen van ongeveer 1,5 uur komt men in de REM-slaap.
's Nachts zijn anabole hormonen actief die weefsel aanmaken, overdag wordt door katabole hormonen weefsel afgebroken.
Tijdens de REM-slaap droom je en hebben mannen dikwijls een erectie.