gastenboek (N/A) | disclaimer
roderik .net, site van Roderik Emmerink

 

 

 

Boekverslag

Nooit meer slapen

Nooit meer slapen
Willem Frederik Hermans

1. a) Titel: Nooit meer slapen
b) Titelverklaring: Nooit meer slapen slaat ten eerste op de Hoofdpersoon Alfred, die door de omstandigheden in Noorwegen (veel muggen, 24 uur licht, gesnurk van Arne) steeds niet kan slapen. Ten tweede slaat het op Arne, die tijdens de expeditie, door toedoen van Alfred, om het leven komt. Wanneer Alfred hem vindt zegt hij: “Verder is zijn gezicht precies zoals ik gezien heb in zijn slaap: onbegrijpelijk oud en moe, gerimpeld als de schors van een eik. Maar dit is geen slapen. Dit is nooit meer slapen."

2. Auteurgegevens: Willem Frederik Hermans wordt geboren op 1september 1921, te Amsterdam. Zijn ouders zijn beide onderwijzers. Hermans had na eigen zeggen een zeer droevige jeugd. Na het begin van de oorlog en de zelfmoord van zijn zus, gaat Hermans fysische geografie studeren. De WO II is voor Hermans een belangrijke inspiratiebron. Drie van zijn belangrijkste romans spelen zich dan ook af in die tijd. In 1949 studeert Hermans af en is hij inmiddels al getrouwd met de Surinaamse Emmy Meurs, met wie hij een zoon krijgt. In 1955 promoveert hij en drie jaar later wordt hij benoemd tot lector in de fysische geografie. In 1985 breekt hij tevens door bij het grote publiek met zijn roman ‘de donkere kamer van damocles’. In 1966 komt zijn belangrijkste roman ‘nooit meer slapen’ uit. In 1977 krijgt Hermans de Prijs de Nederlandse Letteren toegekend, die hij wel accepteer, nadat hij een aantal jaren terug de P.C. Hoofdprijs had geweigerd. Op 27 april 1995 overlijdt Hermans op 73 jarige leeftijd aan longkanker. (bron: Dossier, de grote lijsters 1999)

3. Eerste druk: 1966.
Gelezen druk: onbekend.
Uitgeverij: Wolters-Noordhoff, met licentie van uitgeverij de Bezige Bij.

4. a) Het verhaal speelt zich af rond 1965.
b) Bewijs: Alfred is 25 jaar (“Alles aan hem is oud, al is hij maar een jaar ouder dan ik: zesentwintig.” (blz. 76) ). De vader van Alfred is overleden rond het jaar 1947. Dit is te halen uit hoofdstuk 21, hierin verteld Alfred over een gedenkboek, waarin een foto van zijn vader zit uit 1947. Aan het eind zegt hij over zijn vader: “Kwam op zeer jeugdige leeftijd om het leven. Nog voor hij de gelegenheid gekregen had zijn talenten volledig te ontplooien.” (blz. 123). Aangezien zijn vader overleden is toen Alfred net zeven jaar was (“Mijn vader was een veelbelovend botanicus, maar hij is verongelukt , net toen is zeven jaar werd.” (blz. 95) ), geeft een simpel sommetje dat het verhaal zich moet afspelen rond 1965.
c) Vertelde tijd: Het verhaal begint op 15 juni (blz. 1) en eindigt ongeveer 4 weken later. Er is een mogelijkheid om dit precies te bepalen, maar omdat niet alleen de hoofdpersoon maar ook de lezer, het besef van tijd gemakkelijk kwijt raakt in dit boek, ga ik niet proberen de einddatum exact te bepalen.
d)e) Het verhaal is bijna in zijn geheel chronologisch verteld. In de beperkte aantal flashbacks blikt Alfred terug op zijn jeugd.

5. Ruimte-elementen: De ruimte speelt een nog al vreemde rol in dit boek. Ruimte- elementen zoals regen, kou, de kaalheid van het landschap, de riviertje die Alfred steeds over moet steken en waar hij steeds invalt, blijken lang niet altijd een negatief effect te hebben op Alfred. Hij wordt er wel eens een keer gek van, vooral als er muggen bij betrokken zijn, maar meestal kan het hem allemaal niet zoveel schelen. En zelfs aan de muggen, gaat hij naar het eind van het verhaal toe, een beetje wennen.
- (Alfred steekt een rivier over) “De eerste….de tweede….Niet naar het water kijken, maar de steen waar je voet naar toe moet, dan komt hij er vanzelf terecht….O! Godverdomme! Godverdomme! Mijn rechtervoet op de steen, mijn linkervoet op de bodem van het water! Het kruis van mijn broek scheurt bijna! Het koude water kruipt op tegen mijn onderbuik.” (blz. 130).
- “‘s Avonds zes uur heb ik minstens tien kilometer door de regen afgelegd. Op het laatst denk je er niet meer aan, zo min al iemand die zwemt voortdurend bij zichzelf zegt: wat is het nat.” (blz. 170).
- “Ik laat mijn ogen over dit eenvoudige landschap gaan, nergens door bomen versluierd en toch zo geheimzinnig. Het is kaal en maakt gaan kale indruk door de talloze kleurschakelingen van de nietige planten, de mossen, de grote keien en de lege plekken. Er is niemand in de wijde omtrek en er zal en er zal ook niemand komen opdagen en toch kun je het geen eenzaam landschap noemen.” (blz. 178).
- “Wat zie ik? Niets. Aan alle kanten omgeven door witte nevel. Ik kan alleen het vlakke stukje waarop ik sta, zien. Wanhopig loop ik heen en weer: overal afgronden om mij heen die eindigen in damp.” (blz. 229).

6. Fabel: Een jonge Nederlandse geoloog gaat samen met een vriend en twee anderen mensen veldonderzoek verrichten in het barre noorden van Noorwegen. Hij wil daar meteorietkraters vinden, een belangrijke wetenschappelijke ontdekking. Echter gaat (van begin af aan) alles mis. Van niet gekregen luchtfoto’s tot de dood van zijn vriend toe.

7. a) Het boek bestaat uit 47 hoofdstukken, zonder titel.
b) Spanningsopbouw:
- Aanloop: De ontmoeting met Professor Nummedal.
- Situatie: Tijdens de vlucht naar Trondheim leest Alfred een kranten artikel over een Himalaya-expeditie. Alfred begint vanaf dit moment pas echt na te denken over de tocht die hij gaat maken.
- Retardering:
- Zonder luchtfoto’s komt Alfred aan in Alta, waar hij zijn vriend Arne ontmoet. Samen met hem gaat hij met de bus naar Skoganvarre, waar hij de andere expeditieleden tegenkomt, Qvigstad en Mikkelsen.
- Met zijn vieren gaan ze naar Finnmark. Tijdens de tocht blijkt al snel dat Alfred achter blijft, omdat hij ongetraind is. Hij heeft de grootste moeite om de rivieren over te steken, ondanks zijn lichtere bepakking.
- Tijdens de tocht moet Alfred vaak denken aan zijn vader en zusje.
- Alfred valt van een rots, waarop hij met Arne stond te praten. Hij blijkt een ernstige beenwond te hebben. Arne zegt dat hij wel dood had kunnen zijn, maar zelf denkt hij er het volgende over: “De val die ik heb gemaakt is, een repliek van de fatale val die mijn vader maakte.”
- Ondanks de pijn en vermoeidheid en de kwellende muggen houdt Alfred vol.
- Alfred ontdekt dat Mikkelsen wel luchtfoto’s heeft. Hij haat hem nu en denkt dat het een wraakactie van Nummedal op Sibbelee is. De rest vindt het maar een raar verhaal en uiteindelijk mag Alfred de foto’s dan ook gewoon zien. Echter niets dat duidt op een meteorietkrater.
- Alfred krijgt een wantrouwen tegen Sibbelee. Hij denkt dat hij er door hem op uit is gestuurd, om ervoor te zorgen dat Nummedal ongelijk krijgt.
- Na een vermoeiende nacht blijken Mikkelsen en Qvigstad weg te zijn. Ze moesten de andere kant op, omdat ze een ander gebied moeten onderzoeken dan Alfred en Arne.
- Bij een diep ravijn ontstaat er een meningsverschil tussen Arne en Alfred, over welke kant ze op moeten. Ze gaan beide een andere kant uit. Achteraf blijkt dat Alfred de verkeerde kant was opgelopen, omdat hij zijn kompas verkeert had afgelezen. Hij wil op zoek gaan naar Arne, maar hij raakt zijn kompas kwijt en verdwaalt.
- Hoogtepunt: Tijdens zijn zoektocht naar Arne, komt Alfred terecht op de berg Vuorje. Hier ziet hij in wie hij is en wat hij voorstelt: “De volstrekte nietigheid van de atmosferische laag waarin de mens kan leven, heb ik nog nooit zo diep beseft als nu. Overal waar de aardbewoner komt, heeft hij het al moeilijk en hij hoeft maar naar het uiterste noorden, het uiterste zuiden te gaan, hij hoeft maar op een berg te klimmen en hij bereikt het einde van zijn mogelijkheden. Met list, geweld, samenzwering, arbeid in ploegen, eeuwen van wetenschappelijk onderzoek en gigantische inspanning van miljoenen arbeiders kan de ruimtevaarder nog een klein beetje verder komen. Ik weet dat ik niets anders ben dan een bepaalde chemische evenwichtstoestand, strikt beperkt ton nauw omschreven, onomstotelijke limieten. In mijn verbeelding zie ik de wereld voor mij als een globe. De bol is omhuld door een dunne schil, waarbinnen ik bestaan kan, verder nergens. De schil wordt naar de polen toe voortduren dunner….” (blz. 229 – 230).
Na zijn ontdekking op de berg gaat het opeens een stuk beter met Alfred, na eigen zeggen is het water nu liefderijk en ontmoet hij nergens meer pijn en weerstand.
- Hoogtepunt 2: Wanneer Alfred Arne terugvindt blijkt hij dood te zijn. Hij gaat terug naar de bewoonde wereld. Wanneer hij met een boot wordt teruggebracht, ziet hij een gele weerschijn en hoort hij een knal. Het doet hem denken aan een vliegtuig, dat de geluidsmuur doorbreekt. Verder interesseert het hem niet. (Later blijkt het een meteorietinslag te zijn geweest).
- Afloop: Alfred keert terug naar huis. Hij komt tot de conclusie dat hij eigenlijk niet begaafd is voor dit vak. Hij denkt dat hij slachtoffer is geworden van zijn eigen virtuositeit. Hij krijgt van zijn moeder twee manchetknopen met in allebei een halve meteoriet. “Samen een hele. Maar geen enkel bewijs voor de hypothese die ik bewijzen moest."

8. Thema: De beperktheid en nietigheid van het menselijk leven. Mensen proberen altijd iets zinvols te doen en idealen na te streven, maar dat zal toch nooit lukken.

9. Motieven:
- Alfred probeert iets zinvols te doen, anderen van dienst te zijn en zijn doel te bereiken. Maar het wil maar niet lukken dit voor mekaar te krijgen.
- “Begrijpt u, als de Engelsen iets vragen, dan vragen ze feitelijk eerst alleen of iemand iets doet en dan daar achter hetgene dat hij doet in de infinitief. Infinitief….Ik bijt mij onmiddellijk op mijn onderlip. Kan ik dan nooit iets uitleggen zonder een pedante indruk te maken?” (blz. 60).
- “Nu is hij er al drie kwartier mee bezig. Ik sta en loop voortdurend in zij buurt. Ik durf niet ergens te gaan zitten, bang dat het zal lijken alsof ik hem aan zijn lot overlaat. Had hij een vis gevangen, dan zou hij die immers ook met mij hebben gedeeld. Maar ik weet niet hoe ik hem helpen kan. Zo nu en dan mompel ik aanwijzingen, geef goede raad waar ik zelf niet in geloof.” (blz. 92).
- “Verdomme ik ben niet in vorm vandaag. Wat zullen ze wel van mij denken? Ik wil geen belachelijk figuur slaan, IK WIL HET NIET.” (blz. 117).
- “Wij? Eigenlijk bedisselen Arne en Qvigstad alles. Ik doe bijna niets. Aldoor als ik iets bedacht heb dat ik doen kan, hebben zij het al gedaan of ze grissen het weg onder mijn neus.” (blz. 106).
- “Arne zet de koekenpen erop, ik ga op mijn buik liggen en ontsteek de eerste lucifer. Het houdt brandt een ogenblik, daarna verdwijnt de vlam. Roodgloeiende takjes die verschrompelen blijven over. De tweede lucifer. Ik blaas uit alle macht. (…) Ik steek een derde lucifer af. (…) Vierde lucifer. Zelfs nu, plat op mijn buik, kan ik in de afgrond kijken, zo wijd is hij.” (blz. 201).
- “Ik geloof dat mijn punt van uitgang niet juist geweest is. Ik geloof ook dat mijn opleiding niet voldoende is geweest om dat onderwerp te bestuderen. Ik heb geprobeerd een suggestie van professor Sibbelee te volgen, maar ik ben tot de conclusie gekomen dat ik daar niet veel mee opschiet.” (blz.266).
- Alfred kan niet in slaap komen.
- “Ik doe mijn ogen dicht, maar het kost inspanning ze gesloten te houden. Rood schemert het licht van de middernachtszon erdoorheen. Nog even op mijn horloge kijken. Het is één uur.” (blz. 97).
- “Ik lig naast Arne die snurkt en doe geen oog dicht. Ik vraag mij af of ik ooit zal slapen.” (blz. 137).
- “Het wordt nu immers tijd dat ik slaap. Nacht in nacht uit niet slapen. (…) Ik moet slapen, maar hoe? Slapen als het buiten voortduren lichter wordt …is als…waarmee zal ik het verglijken? Minder kleren aantrekken als de winter invalt.” (blz. 140).
- Alfred denkt aan zijn vader.
- “Ik ben ambitieus, daar kan ik niets aan doen, zelfs al weet ik waar het van komt. Mijn vader was een veelbelovend botanicus, maar hij is verongelukt, net toen ik zeven jaar werd. Hij is in een spleet gevallen, in Zwitserland.” (blz. 95).
- Afred denkt aan het grote gedenkboek dat hij altijd las als hij thuiskwam – “Alfred de eerste, mompel ik en zet het boek op zijn plank terug. Meestal kijk ik daarna in de spiegel.- Kwam op jeugdige leeftijd om het leven. Nog voor hij de gelegenheid gekregen had zijn talenten volledig te ontplooien.” (blz. 123).
- “De val die ik heb gemaakt, is een repliek van de fatale val die mijn vader maakte. Dezelfde kwade geest die hem in de afgrond geworpen heeft, heeft mij voortgestuwd naar soortgelijke avonturen als de zijne, om mij een soortgelijke dood te doen sterven. Maar het is mislukt. Ik heb mijn tol betaald. Ik heb het overleefd. Ik ben niet dood, mijn wonden zijn onbetekenend. Ik heb de geest laten kijken dat ik sterker ben dan hij. Voortaan zal hij mij met rust laten.” (blz. 155).

10. Vertelperspectief: Het verhaal is geschreven in de Ik-perspectief. Het is een ik-verhaal, omdat je het gehele verhaal meekijkt in de gedachte van de hoofdpersoon, die het verhaal verteld. De hoofdpersoon is in dit geval Alfred Issendorf.

11. Karakterbeschrijving:
- Alfred Issendorf: Is de hoofdpersoon en verteller van het verhaal. Hij is een onzekere man van 25 jaar die eigenlijk fluitist wilde worden, maar omwille van zijn moeder werd hij geoloog. Hij wilde haar namelijk graag tevreden stellen, want zij wilde Alfred graag in navolging van zijn vader, die veel te vroeg overleed. Alfred is erg ambitieus om een belangrijk wetenschappelijke ontdekking te doen. Voor de rest is hij erg bescheiden. Hij trekt het zich erg aan als hij een foutje maakt, omdat hij absoluut niet de zwakke schakel wil zijn in de groep. Het is een man met een groot doorzettingsvermogen: "Tot dusverre ben ik nog voor niets definitief teruggedeinsd, daarom zal alles mij lukken…." (blz. 240).
- Arne: Is een goede vriend van Alfred. Hij is zeer vriendelijk en sympathiek.
- Mikkelsen: Een reisgenoot van Alfred. Maakt alleen oppervlakkige opmerkingen. Alfred haat hem, omdat hij hem verdenkt van samenzwering met professor Nummedal.
- Qvigstad: Een reisgenoot van Alfred. Wordt afgebeeld als een indrukwekkend persoon. Is een vriend van Mikkelsen. Alfred heeft veel bewondering voor hem. Hij ziet hem als een soort halfgod

12. Extra:
- Aan het begin van hoofdstuk 30, geeft de schrijver zelf commentaar:
- “De bovenste laag van de bodem bestaat uit gele scherven van een schisteus gesteente….(commentaar)….De leek die niet weet wat dit is, moet het maar opzoeken of voor kennisgeving aannemen. Een van de oorzaken waardoor de meeste leesboeken altijd over dezelfde handelen, is de bezorgdheid van de auteurs dat iedereen zal kunne begrijpen waar het over gaat. Vaktermen zijn uit den boze. Hele categorieën van bezigheden en beroepen zijn nooit in een roman beschreven, omdat het zonder vaktermen onmogelijk zou zijn de werkelijkheid te benaderen. Van ander beroepen: politie, dokters, cowboys, zeelui, spionnen, bestaan alleen de karikaturen die corresponderen met de waanvoorstelling van de leken voor wie de lectuur is bestemd.” (blz. 177).

© Copyright 2025 Roderik Emmerink, hosting en webdesign door Archytas.
Alle rechten voorbehouden | xhtml validatie